Hubert Lampo
Summary in English
(Literaire) prijzen en
    onderscheidingen

In memoriam Hubert Lampo

Rouwregister

 

Biografie
 
 Hubert Lampo werd op 1 september 1920 geboren in de Antwerpse voorstad Het Kiel. Zijn geboortehuis stond aan de Beerschotstraat, vlakbij het stadion waar de zevende Olympische Spelen plaatsvonden. Lampo’s vader was chef de bureau in staatsdienst; zijn moeder gaf les in het Stedelijk Onderwijs. De ouders Lampo waren in de tweede generatie socialist en niet gedoopt. De schrijver stamt bijgevolg uit een kleine minderheid van de Vlaamse bevolking die zich meer met de ontvoogding van de arbeidersklasse identificeerde dan met de Vlaamse strijd, en zich niets aantrok van meneer pastoor.
Lampo groeide op in de jaren dertig, volgens hemzelf een “beloken” tijd van economische crisis en opkomend fascisme. Daarna kwam de oorlog. Dit alles tekende hem sterk. In zijn werk groeide het nazisme uit tot het Kwaad met een grote “K”. De passage over de arrestatie van de joden in De eerste sneeuw van het jaar behoort tot zijn indrukwekkendste bladzijden. (Het weze gezegd dat Lampo soms vergevingsgezind over collaborateurs spreekt, maar niet over de collaboratie.)

In 1943 verscheen Don Juan en de laatste nimf, Lampo’s debuut. De schrijver wijst er zelf op dat bepaalde elementen in dit boek vooruitwijzen naar zijn latere ontwikkeling. In een magisch-realistische roman breekt de mythe als het ware in de werkelijkheid in; in deze novelle maakt zij er in de persoon van Don Juan deel van uit. Bij de lectuur Don Juan valt de stilistische voldragenheid op. De novelle is een historisch verhaal. Nu historische fictie weer in de belangstelling staat, is het interessant te vermelden dat Lampo in de naoorlogse Nederlandse literatuur in Vlaanderen een van de weinigen was om dit genre te beoefenen.

In hetzelfde jaar 1943 verscheen De jeugd als inspiratiebron, een essay over jongeren als personage in de Vlaamse letteren. Iedere schrijver poogt zijn opvattingen scherp te stellen door reflexie over eigen werk en dat van anderen. Lampo zou essays blijven schrijven die bewijzen dat zijn interessesfeer verder reikte dan de literatuur. Al in de eerste decennia van zijn loopbaan hield hij zich bezig met dingen die – toen althans - geen betrekking hadden op zijn literair werk. Vaak ging het om opdrachten voor monografieën over auteurs of schilders, maar even dikwijls betrof het eigen dada’s zoals Charles-Joseph de Grave, de Gentse fantast uit de 18de eeuw en zijn République des Champs Elysées, die het voorwerp werden van het boekje Toen Heracles spitte en Kirke spon.

Lampo’s eerste roman, Hélène Defraye, verscheen in 1945. Net als Don Juan is het een ambitieus geschrift voor iemand die zo jong was. De hoofdpersoon is een intellectuele vrouw - een van de eersten, zoniet de eerste in de Vlaamse literatuur.
Tijdens de oorlog gaf Lampo korte tijd les in het Stedelijk Onderwijs. Nadien volgde hij Lode Zielens op in het Museum voor de Vlaamse Letterkunde (thans AMVC-Letterenhuis). Omstreeks deze tijd nam hij de taak van redactiesecretaris van het Nieuw Vlaams Tijdschrift op zich. Die functie bleef hij officieel uitoefenen tot in 1965. Daarnaast verzorgde de schrijver de wekelijkse pagina Kunst en Cultuur van het socialistische dagblad Volksgazet waarvoor hij honderden recensies zou schrijven, zowel over literatuur als over plastische kunsten en theater.

De ruiter op de wolken uit 1949 - het jaar tevoren werd Lampo rijksinspecteur van de openbare bibliotheken - is een realistische roman met autobiografische elementen. Idomeneia en de kentaur (1951) is het speelse verhaal over de liefde van een kentaur voor een Atheense hetaere, meteen de minnares van de plaatselijke tiran. Het gaat (alweer) om een novelle over een onvervulde liefde met tragische afloop. Toch blijft vooral de humor bij, zoals de opzettelijke anachronismen, waaronder verwijzingen naar het politieke en literaire bedrijf. Vanaf Idomeneia publiceerde Lampo zijn boeken in Nederland.
In hetzelfde jaar 1951 liet de schrijver het essay De roman van een roman verschijnen, een onderzoek naar de genese van het door hem toen zeer bewonderde Le grand Meaulnes van Alain-Fournier.

De historische roman De belofte aan Rachel uit 1952 is een variant op het Jozef-verhaal uit het Oude Testament. De Belofte is een politieke roman - een reflexie over wat Lampo en zijn generatie in de jaren dertig en veertig meemaakten en een pleidooi voor een democratisch humanisme.

Met Terugkeer naar Atlantis keerde Lampo in 1953 vast naar Antwerpen terug. Tijdens het ontstaan van de roman vermoedde hij nog niet dat de Scheldestad in al zijn later werk een grote rol zou spelen. Het boek speelt in een deels verzonnen gebied in de Kielse polder.

Met De Duivel en de Maagd (1955) schreef Lampo de eerste roman in ons taalgebied over Gilles de Rais, de adjudant van Jeanne d'Arc en meteen de eerste literaire tekst die zinspeelt op de mogelijke liefde van Gilles voor Jeanne.

De Komst van Joachim Stiller (1960) groeide uit tot Lampo’s bekendste boek. De auteur leed onder psychische spanningen; tijdens het schrijven dook onvoorzien het Messiasarchetype op; dit verleende aan de roman zijn uiteindelijke betekenis en had een therapeutische uitwerking op de auteur. De verklaring van dit fenomeen vond de agnosticus Lampo in de geschriften van Carl-Gustav Jung. Naast Freuds persoonlijke onderbewuste poneerde Jung een collectief onderbewuste waaraan wij allen deel hebben en van waaruit beelden met een grote symbolische betekenis kunnen opduiken.

In De Komst van Joachim Stiller is sprake van het literaire tijdschrift Atomium. Jonge leraren uiten daarin hun afkeer van de hoofdpersoon, de romancier Freek Groenevelt. Atomium is geen gril van de verbeelding. Lampo’s literaire vorming en zijn interesses maakten hem niet tot een modernist. De literaire experimenten, noch het volstrekte pessimisme die na de oorlog bij velen opgeld maakten, waren niet aan hem besteed. Daarom werd hij al vroeg door jongere auteurs en critici geviseerd. In de jaren zestig werd dat er niet beter op. Als redactiesecretaris van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, recensent van Volksgazet, presentator van Vergeet niet te lezen (het toenmalige boekenprogramma van de BRT-televisie) en inspecteur van de openbare bibliotheken, was Lampo invloedrijk - een man van het (socialistische en vrijzinnige) establishment. Als zodanig zat hij in de weg van jonge(re) auteurs die met de avant-garde dweepten en door elkaar modernisme, nouveau roman en engagement propageerden. Daar komt bij dat Lampo in hun ogen niet recht in de leer was omdat hij niet te beroerd was katholieke auteurs te recenseren en Joachim Stiller een figuur op te voeren dat men kon vereenzelvigen met Jezus.
Hermione betrapt, waarin de historicus Rudolf Reyniers na twintig jaar zijn dood gewaande jeugdliefde terugvindt, is geen magisch-realistische roman. Toch appelleert het aan een verlangen dat bij velen leeft.

In 1963 kreeg Lampo voor De Komst van Joachim Stiller de Driejaarlijkse Staatsprijs. Het jaar daarop verscheen de novellenbundel Dochters van Lemurië.

In 1965 vestigde Lampo zich met zijn vrouw Lucia in de Kempen en zette zijn medewerking aan Volksgazet en het Nieuw Vlaams tijdschrift stop. Uitgeverij Desclée-De Brouwer vroeg de schrijver voor haar reeks Open Kaart de autobiografie De draad van Ariadne (1967). Het boek werd een speurtocht naar de wortels van het eigen werk. Een uitgebreide, herwerkte versie verscheen in 1978 als Joachim Stiller en ik.

Op verzoek van uitgeverij Manteau bundelde de schrijver in 1967 verspreide opstellen in het eerste deel van De Ring van Möbius. Het tweede verscheen in 1972. Beide bevatten korte essays en herwerkte krantenstukken over (vooral) Vlaamse literatuur.

In de roman De Heks en de Archeoloog (1968) komt het graalthema voor het eerst om de hoek kijken. De Goden moeten hun getal hebben, later herdrukt als Kasper in de Onderwereld, ontstond in 1969 als Boekenweekgeschenk van de Nederlandse Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels. Het gaat om een mythische roman die de Oudgriekse Orpheus-stof parafraseert. Hoofdpersoon Kasper Bentheim, een gewezen concertpianist, wordt als krankzinnige verpleegd in Geel, maar ontsnapt en gaat op zoek naar zijn dood gewaande geliefde. Zo komt hij in Antwerpen terecht, een stad die hij voor de woonplaats van de doden houdt.
In 1970 bezocht Lampo voor het eerst Stonehenge bij Salisbury in Zuid-Engeland. Het prehistorische monument maakte een diepe indruk op hem.

Omstreeks die tijd zette Lampo zich aan de vertaling van een boek dat hem al lang boeide, nl. het beangstigende Malpertuis van de Fransschrijvende Gentenaar Jean Ray. Daarmee lag hij aan de basis van de herleving van de belangstelling voor diens oeuvre. Voorts verzorgde de schrijver in 1971 een bewerking in hedendaags Nederlands van de roman Liefde van P.-F. Van Kerckhoven. Hij ontsloot daarmee een vergeten boek en ontwikkelde een methode die het mogelijk maakt 19de-eeuwse Vlaamse teksten weer onder de aandacht te brengen.

Totaal anders dan De ring van Möbius is De Zwanen van Stonehenge, een bundel opstellen van bijna vierhonderd bladzijden (1972) met als ondertitel Een Leesboek over magisch-realisme en fantastische literatuur. Het boek vormt een rondleiding door de fantastiek en meteen een intellectueel en literair zelfportret - al vormt het de neerslag van een grote eruditie die trouwens veel verder reikt dan het "specialisme" fantastiek.

In 1972 verscheen ook de novellebundel De Vingerafdrukken van Brahma. Naderhand haalde de uitgever het boek uit elkaar en bracht de titelnovelle apart op de markt. Nog later, in 1991, diende De Vingerafdrukken als basis voor de veel complexere roman De Man die van nergens kwam.

De Neus van Cleopatra (1975) - een bundel opstellen met in het midden, bij wijze van intermezzo, een verhaal (!) - is een non-conformistisch, speels boek over bizarre fenomenen in de literatuur en daarbuiten. Wie De Neus goed leest, merkt dat de schrijver zelf geen fantast is. Hij gaat bij het verzinnen van oplossingen voor sommige raadsels niet uit de weg, maar blijft ironisch relativeren. Even anarchistisch is Kroniek van Madoc (1975) waarin Lampo op zoek gaat naar het verloren boek Madoc van "Willem die Reinaert" maakte.

In 1976 verschenen, vlak na elkaar, de romans De prins van Magonia en Een geur van sandelhout. De eerste ontstond na de vraag van het Davidsfonds om een bijdrage voor de bundel Sociale Verhalen, die ook werk van Walschap, Claus, Van Aken en anderen bevat. Het is een poëtische roman, gesitueerd in de Tweede Wereldoorlog.

Intussen kwam de Joachim Stiller-verfilming van Harry Kümel op de Vlaamse en de Nederlandse televisie. Na de publicatie Joachim Stiller en ik (1978) ging in 1979 Jef Van der Heydens verfilming van Kasper in de Onderwereld in première.

1980 was het jaar waarin de lijvige magisch-realistische thriller Wijlen Sarah Silbermann verscheen. Het boek speelt in het stadje Zoetelede, nauw verwant aan het Nedermunster uit het verhaal De Madonna van Nedermunster (en aan het “echte” Zoutleeuw). De roman dankt zijn charme aan de combinatie van dit decor met een onopgeloste moord uit de Tweede Wereldoorlog, het plaatselijke carnaval en het graalthema.

Intussen schreef Lampo het scenario voor de tweedelige televisiedocumentaire Arthur van Anton Stevens, die in 1981 werd uitgezonden en die hij zelf presenteerde. Dit avontuur kreeg zijn neerslag in een boek. Vier jaar na de film volgde het essay Arthur, waarbij de Nederlandse fotograaf Pieter-Paul Koster schitterende (natuur)foto's maakte. Het kwam in het Nederlands, het Frans, het Engels en het Duits op de markt.

In 1983 verscheen de roman Zeg maar Judith waarin Lampo - tegen zijn gewoonte in - expliciete herinneringen inlaste aan ziekte en dood van zijn vader. Dat jaar bundelde Meulenhoff Terugkeer naar Atlantis, De Komst van Joachim Stiller en Een geur van sandelhout onder de titel De Antwerpse romans.

In 1988 kwam de omnibus Oorlogsjaren van de pers, met daarin De ruiter op de wolken, De Prins van Magonia en De eerste Sneeuw van het Jaar. Die laatste roman (1985) bevat herinneringen aan hoe de schrijver aan tewerkstelling in Duitsland ontsnapte en het verzetstijdschriftje waaraan hij meewerkte.

In 1989 werd Lampo doctor honoris causa aan de Université Stendhal in het Franse Grenoble - de eerste keer dat die eer een schrijver uit het Nederlandse taalgebied te beurt viel aan een buitenlandse universiteit. Dit droeg bij tot de uitbarsting van energie die voor goed begon met de roman De Elfenkoningin, weldra gevolgd door De verdwaalde carnavalsvierder, De Man die van nergens kwam en de verhalenbundel Schemertijdmuziek.

Deze boeken behoren overduidelijk tot het vertrouwde Lampo-universum. Bekende thema's en situaties keren terug: in De Elfenkoningin ontmoeten de lezer Pieter-Frans Van Kerckhoven en komt de Tweede Wereldoorlog aan bod. Nieuw is de vaak anarchistische humor, nu eens expliciet, dan weer en sourdine, maar getuigend van een vierkant gebrek aan eerbied voor de folklore van de Vlaamse letteren.

Lampo’s laatste romans zijn met een “lossere” toets geschreven en opgebouwd met een grote structurele "vrijheid". Even prominent zijn het optimisme en het vertrouwen in de verbeterbaarheid van het mensdom dat eruit spreekt. In De Elfenkoningin blijkt dat onder meer uit de rol van een (geïdealiseerde) vrijmetselarij.

Deze boeken zijn omvangrijker dan de voorgaande. Ze tellen meer personages en spelen in meer decors. Ze zijn ook anders gestructureerd: de ene, realistische verhaallijn, die leidt naar het "optreden" van een archetype, maakt plaats voor twee of zelfs drie verhaallijnen, die bovendien elk in een andere tijd spelen.

In De Man die van nergens kwam combineert de schrijver de geschiedenis van de ketter Eligius Pruystinck uit de tijd van de Reformatie met de liefde van de 19de-eeuwse hoofdredacteur Merlaan en de operazangeres Lise Clément en met een plot in het heden. In De verdwaalde Carnavalsvierder is het verleden aanwezig dank zij de geschriften van de priester Kempeneers. Teksten slaan trouwens ook in de andere romans vaak een brug tussen vroeger en nu en fungeren als katalysator van de nieuwsgierigheid van de hoofdpersoon.

Eind 1992 verscheen de verhalenbundel Schemertijdmuziek. Kort daarop vertrok Lampo naar Polen om college te geven aan de universiteit van Wroclav. De neerslag hiervan kwam het jaar daarop van de pers onder de titel De Wortels van de Verbeelding. Ook in 1993 volgde de roman De geheime academie die als thrillerachtige queeste met drie tijdsniveaus in zekere zin een voortzetting vormt van De Elfenkoningin en De verdwaalde carnavalsvierder.

In de herfst van 1993 organiseerden het Humanistisch Vrijzinnig Centrum voor Lectuurvoorziening en het Archief en Museum van het Vlaamse Cultuurleven in Antwerpen het colloquium Hubert Lampo - vijftig jaar schrijverschap. Tegelijk liep in het AMVC een tentoonstelling. De uiteenzettingen die op dit colloquium werden gehouden werden samengebracht in de bundel Hubert Lampo. 50 jaar schrijverschap.

Belangrijker nog is de studie Hubert Lampo. De schrijver van het onzichtbare door Paul Van Aken (1996), zonder twijfel de grootste en meest briljante synthese over Lampo’s werk die tot nu toe verscheen.
In augustus 2000 organiseerde de Vrije Universiteit Brussel op initiatief van de filosoof prof. Hubert Dethier een druk bijgewoond colloquium over het oeuvre van Hubert Lampo. Enkele tientallen kenners uit binnen- en buitenland kwamen aan het woord tijdens een vierdaagse lezingenmarathon. Bij deze gelegenheid kwam de omnibus Innerlijke domeinen uit. Ongeveer gelijktijdig verscheen een editie van Terugkeer naar Atlantis in de reeks Vlaamse Bibliotheek van Houtekiet en De Prom.

Geen jaar later kreeg Lampo te Antwerpen de Prijs van het Vrijzinnig Humanisme. In 2003 werd het Vlaams-Nederlandse Hubert Lampo Genootschap opgericht. Het wijdt zich aan de studie en promotie van het oeuvre en het gedachtegoed van Hubert Lampo.
Tot slot verschenen de Franse vertaling van De Duivel en de Maagd, onder de titel Le Diable et la Pucelle bij Septentrion in Rijsel (2002), en de omnibus Heimwee naar de Sterren, die in het voorjaar van 2003 van de pers kwam. Zij werden recentelijk nog gevolgd door twee speciale edities van De komst van Joachim Stiller.

 

(Literaire) prijzen en onderscheidingen:
1947: Prijs van de Provincie Antwerpen voor Hélène Defraye.
1954: Arthur Merghelynck-prijs van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en letterkunde voor Terugkeer naar Atlantis.
1957: Prijs voor de Roman van de Provincie Antwerpen voor De duivel en de maagd.
1961: Laureaat bij het Referendum der Vlaamse Letterkundigen voor De komst van Joachim Stiller.
1963: Driejaarlijkse Staatsprijs voor het Scheppend Proza voor De komst van Joachim Stiller.
1968: Laureaat bij het Referendum der Vlaamse Letterkundigen voor De heks en de archeoloog.
1972: SFAN-Award voor de vertaling van Malpertuis van Jean Ray.
1976: Prijs van de Provincie Antwerpen voor De zwanen van Stonehenge.
1977: Prijs voor het Essay van de Vlaamse Provinciën voor De zwanen van Stonehenge.
1981: Progressefprijs van de Vlaamse Vereniging voor Science Fiction en Fantastiek voor zijn hele oeuvre.
1983: Prijs van de Vlaamse Provinciën voor zijn hele oeuvre.
1985: Televizierprijs voor Arthur.
1986: Bernheimprijs voor zijn hele oeuvre.
1989: Eredoctoraat in de letteren, verleend door de Université Stendhal te Grenoble.
1989: Ereburgerschap van de stad Grenoble.
1990: Huldiging en uitreiking van de erepenning van de Stad Antwerpen.
1993: Gouden erepenning van de Vlaamse Raad.
1998: Provinciale Prijs voor Letterkunde voor een gezamenlijk oeuvre van de Provincie Antwerpen.
2001: Prijs Vrijzinnig Humanisme.
2002: Ereburgerschap van de gemeente Grobbendonk.