Dames en heren,
Waarom, zo zult u wellicht zeggen, was het nodig om een Hubert
Lampo Genootschap op te richten ?
Zijn er immers niet al meer dan voldoende literaire genootschappen:
het Louis Paul Boon Genootschap, het Louis Couperus Genootschap, de
Willem Brakman Kring, het Studiecentrum Johan Daisne, de Stichting Gerard
Walschap, het Willem Elsschot Genootschap, en gaat u zo maar door.
In februari jongstleden verschenen zowel in de Standaard der Letteren
als in Knack lezenswaardige artikelen over het fenomeen van de literaire
genootschappen.
Eigenlijk, zo zou je daar uit kunnen concluderen, moet je wel een beetje
dwaas zijn om daar al te veel energie in te steken.
Bestuurlijk en organisatorisch zijn er veel inspanningen voor nodig
om zo’n genootschap van de grond te krijgen en in stand te houden.
Iedereen begrijpt dat: je moet een bestuur formeren, vergaderingen beleggen,
een ledenadministratie voeren, contributie innen, een adressenbestand
beheren, folders maken, mailing verzorgen, een of andere periodiek uitgeven,
evenementen organiseren, en zo nog wat van die dingen.
Waarom begint een weldenkend mens daaraan ?
En wat krijg je er voor terug ?
Niet veel, zo zou je uit die artikelen kunnen concluderen.
Ik citeer een stukje uit de Standaard: “Het blijkt geen sinecure om
de leden van de genootschappen uit hun huis te lokken. Op de activiteiten
komen maximaal honderd deelnemers af. De opkomst schommelt meestal tussen
twintig à dertig mensen. Een gemiddelde huiskamer is vaak zelfs
al ruim genoeg”.
De pers kijkt meestal wat meewarig, in het gunstigst geval welwillend,
tegen die genootschappen aan, en spreekt van literaire fanclubs of folkloristische
gezelschappen.
Dus moet je waarschijnlijk een beetje gek zijn om aan zoiets te beginnen
?
Ik denk het wel.
Ik meen dat je inderdaad onder een licht bibliofiele afwijking gebukt
moet gaan als je zoveel tijd en energie in de oprichting van een literair
genootschap wilt steken.
Een afwijking, die haar voedingsbron vindt in liefde voor literatuur,
verbondenheid met de auteur, en enthousiasme over zijn werk.
Ook dat valt te lezen in de artikelen die ik u noemde.
“Een handelaar in enthousiasme” noemt Cyriel Van Tilborgh van het Elsschot
Genootschap zich;
“Ik deed het graag en gratis, en iemand moest toch het werk doen”, zegt
Beatrijs van Craenenbroeck van de Vriendenkring Anton van Wildenrode.
Dat is wat ik ook herken bij de bestuursleden, de werkgroepleden en
de overige vrijwilligers die zich in het Hubert Lampo Genootschap hebben
verenigd.
Zij zijn enthousiast over het werk van Lampo, zij houden van de mens
Hubert Lampo, zij erkennen dat zijn werken een appèl doen op
hun persoonlijke emotionaliteit, en zij willen dit alles graag delen
met anderen, samen ervaren met gelijkgestemden, en uitdragen naar diegenen
die zij deze sensatie ook gunnen.
Of dat alles verstandelijk of zakelijk wel zo opportuun is, dat is dan
een vraag van secundair belang.
Zoals dat altijd gaat in de liefde voor iets of iemand: je rationaliseert
niet maar je volgt je gevoelens, en doet de dingen die uit innerlijke
drang voortspruiten.
Laat de anderen, de omgeving, maar gereserveerd, meewarig, of voor mijn
part sceptisch reageren.
Zo zit dat ook een beetje met de oprichters van het Hubert Lampo Genootschap.
Op dit punt aanbeland, wil ik u graag iets meer vertellen over de feitelijke
omstandigheden waaronder het Hubert Lampo Genootschap tot stand is gekomen.
Daarvoor moet ik teruggrijpen op het Symposium wat de Faculteit Letteren
en Wijsbegeerte van de Vrije Universiteit van Brussel in augustus 2000
organiseerde onder de titel “Hubert Lampo, Vrijgeest en Boodschapper
van het Onbewuste”. Dat was naar aanleiding van de 80e verjaardag van
Lampo.
Tijdens dit vierdaagse symposium belichtte een keur van nationale en
internationale inleiders onder leiding van professor Hubert Dethier
de talloze literaire en filosofische aspecten van Lampo’s oeuvre.
Het verheugt mij bijzonder dat enkele van de aldaar aanwezigen ook thans
in ons midden zijn, zoals de grote Lampo kenner dr. Peter de Klerk van
de Stendhal Universiteit te Grenoble, die recent De zwanen van Stonehenge
in het Frans heeft vertaald, en de vooraanstaande Russische vertaalster
Svetlana Kniazkova.
Na afloop van dit symposium heerste bij veel deelnemers een gevoel van
spijt of weemoed vanwege het feit dat men na vier dagen van intensieve
contacten en gedachtenwisselingen weer zijns weegs moest gaan.
Zoals één van de deelnemers het formuleerde: “Ik heb professioneel
reeds tientallen congressen meegemaakt, maar het was net of hier iets
bijzonders in de lucht hing, of er tussen de deelnemers een speciale,
niet goed onder woorden te brengen verstandhouding heerste”.
Toen ik hier naderhand over nadacht, moest ik denken aan iets wat Lampo
mij eens in één van zijn brieven schreef: “Ik ben er doodgewoon
van overtuigd”, zo zegt hij, “dat wij allen een aantal broeders en zusters
bezitten die tot onze geestelijke regio behoren. Dat die mensen aleens
elkanders pad kruisen is mettertijd voor mij meer en meer een haast
normaal verschijnsel geworden. Voor een deel kan er een mysterieuze
voorbestemming in zitten (volledig raak je nooit zonder zinvolle signalen
langs het parapsychologische heen, of hoe u het ook noeme), hoewel ik
een geboren agnosticus ben. Ik denk dat een aantal mensen over dezelfde
geestelijke structuur beschikken, één of ander zenuwcentrummetje
van niemendal in de hersens, en haast als exact ingestelde transistors
op elkaar inwerken …”
Tot zo ver Lampo.
Ik denk dat er tijdens dat symposium zoiets aan de hand was.
Er was een voelbare sfeer van een onuitgesproken verstandhouding, van
onderling begrip en respect, geheel in de geest van het oeuvre van Lampo.
Vanuit de behoefte om die sfeer enigszins vast te houden, om de aldaar
opgebouwde relaties niet verloren te laten gaan, werd door een aantal
mensen het initiatief genomen om elkaar regelmatig te ontmoeten ten
huize van de Lampo’s. Het bonte gezelschap van zowel exacte wetenschappers
als meer filosofisch georiënteerde personages, wat zich met een
knipoog naar Lampo’s laatste roman De Geheime Academie noemde, besteedde
diverse bijeenkomsten aan gesprekken over literaire en filosofische
onderwerpen.
Zo ontstond vervolgens de gedachte om deze “Lampo beleving” wat breder
te trekken en tot de oprichting van een literaire studiekring over te
gaan, die uiteindelijk de naam Hubert Lampo Genootschap zou krijgen.
Zoals ik hiervoor opmerkte, bestaan er reeds vele literaire genootschappen.
En daar is er nu dus nog een bij gekomen.
Toch meen ik dat het Hubert Lampo Genootschap zich in een aantal opzichten
onderscheidt van zijn collega-genootschapen.
Het meest in het oog springende en tevens meest verheugende feit is
dat het Hubert Lampo Genootschap niet gezien kan worden als een postuum
eerbetoon aan de auteur in kwestie, maar dat deze integendeel springlevend
is en naar wij hopen nog tot in lengte van jaren onder ons zal zijn.
Hij beleeft zelf de oprichting van -laten we zeggen- ‘zijn’ genootschap,
en wij mogen ons verheugen in zijn aanwezigheid, ook vanmiddag, hier
ter plaatse.
Een tweede punt waarop ik wil wijzen, is het feit dat het Hubert Lampo
Genootschap de focus niet uitsluitend wil richten op het oeuvre van
Hubert Lampo zelf, maar zich integendeel breder wil oriënteren
op literatuur die verwant is aan die van Lampo. Hoe vele lezers van
Hubert Lampo hebben immers niet door middel van zijn essaybundels kennis
gemaakt met auteurs als Hoffmann, Gustav Meyrink, Franz Kafka, Henri
Rider Haggard, Arthur Machen, Lovecraft, Jean Ray, Alain Fournier, Charles-Joseph
de Grave ?
Hoevelen zijn er niet door Hubert Lampo in de ban geraakt van de legenden
rondom Parsifal, King Arthur, Lohengrin, Tristan en Isolde ?
Of hebben kennis gemaakt met figuren uit de klassieke wereld, met middeleeuwse
personen als Don Juan, Gilles de Rais en Jeanne d”Arc .
Hoevelen hebben niet via diverse romans en essays van Lampo geroken
aan de wereld van de alchemisten, van de vrijmetselaars, van esoterische
bewegingen als die van het Huis der Liefde van de beroemde Antwerpenaar
Christoffel Plantin ?
Kortom, om recht te doen aan deze uitzonderlijk brede oriëntatie
op tal van literaire en filosofische gebieden, wil het Hubert Lampo
Genootschap naast de werken van de auteur zelf ook in ruime mate aandacht
besteden aan, laten we zeggen, de magisch-realistische, de imaginaire,
de fantastische literatuur.
Wij menen dat de tijd hier rijp voor is.
Wij menen dat juist tegenwoordig een oriëntatie valt waar te nemen
op nieuwe vormen van geestelijke verdieping; dat een zoeken naar nieuwe
of hernieuwde vormen van spiritualiteit aan de orde is.
Het feit dat als thema voor de laatste Boekenweek in Nederland ‘de dood’
werd gekozen, heeft hier volgens mij alles mee te maken. En ook het
gegeven dat een belangrijke uitgeverij als Meulenhoff over gaat tot
heruitgave van enkele van Lampo’s werken in de vorm van de nieuwe omnibus
staat naar mijn gevoel hiermee in verband.
Zeker gezien het universele karakter van Lampo’s werk en de fascinatie
die hij iedere keer weer, vooral ook bij jeugdige lezers, weet te bewerkstelligen,
menen wij van het Hubert Lampo Genootschap dat wij er goed aan doen
om dit bredere perspectief te kiezen.
Dan is er nog een derde specifiek kenmerk van het Hubert Lampo Genootschap,
wat ik toch ook nog even wil belichten.
Dat is namelijk het feit dat het genootschap zich niet alleen wil richten
op het bredere publiek van geïnteresseerde lezers (dat ook, zeker
wel), maar dat het tevens een platform wil bieden voor meer wetenschappelijk
georiënteerde onderzoekers en studenten op literair of filosofisch
gebied.
Reeds thans, bij de oprichting van het Hubert Lampo Genootschap, bestaat
een intensieve samenwerking met enkele gerenommeerde wetenschappelijke
instellingen, waarvan ik in het bijzonder het UPV (Uitstraling Permanente
Vorming) van de Vrije Universiteit van Brussel alsmede de Koninklijke
Bibliotheek van België wil noemen.
Het is vooral dankzij de hartverwarmende ondersteuning van professor
Sylvain Loccufier, ere-rector van de Vrije Universiteit Brussel en tot
onze grote vreugde beschermheer van ons genootschap, alsmede dankzij
de buitengewoon coöperatieve opstelling van mevrouw An Macharis,
directeur van het UPV, dat ik thans als trotse voorzitter van het Hubert
Lampo Genootschap voor u mag staan.
Zonder de steun van de VUB zou de oprichting van het Hubert Lampo Genootschap
een illusie gebleken zijn.
Zeker wil ik ook de naam noemen van dr. Raphaël de Smedt, hoofdconservator
van de reeds genoemde Koninklijke Bibliotheek. De spontane wijze waarop
hij aan ons genootschap de mogelijkheid bood om in september aanstaande
een expositie in zijn bibliotheek in te richten, is iets waarvan wij
nooit hadden durven dromen.
Ja, dames en heren, dan ben ik zo geleidelijk aan dus via de beschrijving
van het karakter van het Hubert Lampo Genootschap toegekomen aan het
bedanken van mensen die het initiatief tot dit alles hebben mogelijk
gemaakt.
Ik besef dat dit onderdeel van mijn toespraak het meest hachelijke is,
omdat je per definitie altijd mensen niet noemt die dat absoluut wel
verdienen. In het volle bewustzijn hiervan, en met mijn oprechte excuses
aan hen die ik nu dit vreselijke onrecht ga aandoen, wil ik toch enkele
namen noemen.
In de eerste plaats wil ik in aansluiting op de reeds genoemde personen
de aandacht vestigen op het feit dat mevrouw Anette Portegies, directeur
van Meulenhoff Uitgeverij, bij het eerste de beste telefoontje over
het Hubert Lampo Genootschap uitzonderlijk enthousiast en spontaan reageerde,
en geen moment aarzelde bij het idee om de boekpresentatie en de voorstelling
van het Hubert Lampo Genootschap te combineren. Zij bracht ons direct
in contact met de Standaard Uitgeverij, waar wij op een Lampo-achtige
wijze werden ontvangen door de dames Rein Janssens, hoofd Pers en Promotie
import boeken, en haar medewerkster Katelijne Meeusen, die hier helaas
niet aanwezig kan zijn. Veel van de organisatie van deze bijeenkomst
lag in handen van Katelijne.
In de persoon van de heer Ludo Helsen wil ik de Gouverneur en het Bestuur
van de Provincie Antwerpen bedanken voor het feit dat zij, voor zover
ik heb begrepen kosteloos, deze prachtige ambiance van de Statenzaal
ter beschikking hebben willen stellen. Het zou je maar overkomen dat
je je als literair genootschap in de dop in zo’n zaal mag presenteren
aan pers en publiek!
Dan zou ik graag nog, als laatste, het bestuur van het Hubert Lampo
Genootschap aan u willen voorstellen.
Ten eerste prijzen wij ons gelukkig dat professor Hubert Dethier, als
docent filosofie verbonden aan de onder meer de VUB, en organisator
van het Lampo symposium in 2000, toen het allemaal begon, als onze ere-voorzitter
wil fungeren.
Verder bestaat het bestuur uit:
Jef Van Bellingen, vice-voorzitter, eveneens verbonden aan de VUB;
Pauline Konink, secretaris, werkzaam bij uitgeverij Verloren te Hilversum;
Emmy van Kerkhove, vice-secretaris, verbonden aan het Limburgs Universitair
Centrum te Diepenbeek;
René Buggenhout, penningmeester, gepensioneerd thesaurier;
Jan Lampo, auteur en historicus, verbonden aan het museum Vleeshuis
te Antwerpen;
Henri-Floris Jespers, publicist - recensist.
Hiermede heb ik een aantal mensen bedankt en het bestuur van het Hubert
Lampo Genootschap aan u voorgesteld.
Twee mensen, en zij zijn onze ere-leden, heb ik echter nog niet genoemd.
Zonder hun welwillende medewerking, hun enthousiasme, hun bereidheid
om tijd beschikbaar te stellen en informaties te verschaffen, neen,
sterker nog, zonder hun aanwezigheid in dit ondermaanse, had heel ons
genootschap geen bestaansrecht gehad.
Dames en heren, ik heb het over het echtpaar Hubert en Lucia Lampo!
Dank u voor uw aandacht.
Uitgesproken door Heiko ter Horst
9 mei 2003
|